overzicht   overview

Samenvatting

  1. De werkelijkheid zelf is niet exakt / niet ideaal, maar in zekere zin slordig. Overal zit speling in. De natuur bezit een intrinsieke "vrijheid" die nimmer in een strikte beschrijving te vangen zal zijn.
  2. Deze vrijheid, de intrinsieke speling van de natuur, het vermogen van de werkelijkheid om niet star te zijn maar een beetje losjes in elkaar te steken. Deze manier van swingen maakt het wezen van het continuüm uit.
  3. Fysisch geldig is de stelling van Brouwer: Iedere reële funktie die op een interval van reële getallen éénduidig ofwel duidelijk is (dus een "echte" funktie), is tevens op dat hele interval continu.
  4. OperatorenRekening is vrijwel hetzelfde als het rekenen met getallen, onder voorwaarde dat men de commutatieve wet nadrukkelijk hiervan uitzondert.
  5. De belangrijkste formule van de gewone OperatorenRekening is: $$ \frac{d}{dx} + f = e^{-\int f \, dx}\, \frac{d}{dx}\, e^{+\int f \, dx } $$
  6. Met behulp van OperatorenRekening kunnen gewone (lineaire) differentiaalvergelijkingen zeer systematisch worden opgelost.
  7. Met behulp van OperatorenRekening kan men begrijpen wat de ontstaansgrond is van de LaplaceTransformatie.
  8. De operator $$ e^{\sigma^2 \frac{d^2}{dx^2} } $$ doet met een funktie $f$ hetzelfde als een convolutie van $f$ met de normale (Gauss) verdeling.
  9. Het is redelijk te veronderstellen dat het aftasten van een funktie met een ideale voelspriet niets anders naar voren brengt dan de funktie zelf. Er zullen in de materiële werkelijkheid geen funkties zitten "achter" funkties die al op de perfekte manier gemeten zijn, geen realiteit achter een reeds toereikend geïdealiseerde realiteit, geen verdere verborgen parameters, niet nog meer wiskunde achter de wiskunde. In het algemeen behoort dus de ideale meting van een funktie gelijk te zijn aan de funktie zelf.
  10. De funktie van Dirichlet is een voorbeeld van een nimmer konkreet tastbare, en in deze betekenis geheel en al onzinnige funktie.
  11. Een Eigen Onnauwkeurigheid in de plaats heft de singulariteit op in de veldsterkte (en de energie) van het elektron, en kan zonder tegenspraken aan de klassieke electrodynamica worden toegevoegd. Dit is in wezen de theorie van Bopp [RPF].
  12. Het concept van de poreuze media is toepasselijk in de warme werktuigbouw. Ook een grofstoffelijke struktuur als de pijpenbundel van een warmtewisselaar kan succesvol als een (echt) continuüm worden behandeld.
  13. Een simpele ("propstroom") benadering van het snelheidsveld in de vloeistof kan uitermate effektief zijn. Wij hebben zo'n benadering gebruikt bij het aan aanmaken van analytische uitdrukkingen voor de lokale temperatuurverdeling onderin een warmtewisselaar.
  14. Van alle stromingen in een warmtewisselaar is de ideale inwendige stroming (potentiaalstroming) het meest "konservatief". Dit wil zeggen dat temperatuur-spanningen aan de veilige kant (te hoog) berekend worden.
  15. Hoe "dichter" bij de werkelijkheid, des te lelijker de wiskunde, in plaats van de tegenovergestelde gemeenplaats dat "fundamentele" formules per definitie ook mooi zouden zijn. Voorbij een zeker punt heeft het voor formules geen zin meer om elegant te wezen, omdat wat de technologie betreft het "genoeg" van de nauwkeurigheid is bereikt.
  16. In de Neratoom warmtewisselaar is sprake van een kritische primaire massastroom waarboven de diskrete struktuur van de pijpenbundel merkbaar wordt: doordat primaire en sekundaire temperatuur onder in het apparaat ongelijk worden. De grootte van deze massastroom is $G_P \approx 215 \, kg/s $.