Zeer gewaardeerde Toehoorders,
Over de betekenis van de wiskunde voor de techniek is op deze
plaats reeds verschillende malen het woord gevoerd. Een zestal
jaren geleden heeft Van Veen U een overzicht gegeven over de
wisselwerking, die in het verleden heeft bestaan tussen de wiskunde
en de technische wetenschap en daarbij duidelijk naar voren
gebracht hoeveel beide vakken aan elkaar te danken hebben.
Als ik gedurende dit uur Uw aandacht vraag voor dit onderwerp,
dan is dat niet om nogmaals deze historische ontwikkeling te
beschrijven, dit is reeds geschied op een wijze, die ik niet vermag te
verbeteren, ik wil hier een poging doen om een schets te geven
van de recente ontwikkeling, die destijds minder gemakkelijk was
te overzien en voor een deel nog in de schoot der toekomst verborgen lag.
Bij een beschouwing van de historische ontwikkeling valt het op,
hoe perioden van nauw contact tussen de wiskunde en de al of
niet toegepaste natuurwetenschap afwisselen met perioden van
vrijwel volkomen isolatie. Het schijnt, dat beide vakken van
wetenschap na zo'n contactperiode, die hen met nieuwe begrippen en
methoden verrijkte, een adempauze nodig hadden, teneinde deze
nieuwe ideëen volledig te assimileren en ze te transformeren in de
voor het vak karakteristieke denkwijze, waarna zij zijn blijven
voortleven in deze nieuwe vorm, waaraan de vreemde oorsprong
nauwelijks meer valt te herkennen. Het is niet gemakkelijk aan een
modern wiskundeboek (zoals bijvoorbeeld Landau's beroemde
"Einführung in die Differential- und Integralrechnung"), dat voor
zuivere wiskundigen is geschreven, te herkennen, dat de
differentiaalrekening door Newton is uitgevonden in samenhang met
problemen uit de mechanica.
Sterker nog komt mij deze afstand voor bij het lezen van moderne
boeken over abstracte Integraalrekening, waar het aanschouwelijk
physische karakter van de begrippen inhoud en oppervlak geheel
schuil gaat achter de verzamelingstheoretische inkleding.
Omgekeerd realiseert een ingenieur, die bij het dimensioneren
van zijn constructies gebruik maakt van soms zeer eenvoudige
"vuistformules", zich niet, hoeveel mathematische arbeid er aan
deze vuistformules ten grondslag ligt, terwijl het zonder de
ontwikkeling van de wiskunde in de achter ons liggende eeuwen zeker
niet mogelijk zou zijn geweest deze formules op te stellen, hoewel
ogenschijnlijk iedere wiskundige "geleerdheid" er vreemd aan is.
Elk der partijen vergeet veelal, hoeveel zij in een vroeger stadium
aan de andere te danken heeft gehad en dit leidt tot de betreurenswaardige
toestand, dat er dikwijls van een wederzijdse waardering
niet veel te bespeuren valt.
Op het ogenblik bevinden wij ons echter in een nieuwe ontwikkelingsphase,
waarbij voor het eerst sinds lange tijd de isolatie
is verbroken en een nauwe samenwerking ontstaat tussen de wiskundige
en de ingenieur en wel op een wijze, die karakteristiek is
voor onze tijd, zoals ik U straks nog nader hoop uiteen te zetten.
De impuls tot deze nieuwe ontwikkeling is uitgegaan van de
techniek zelf, die in een stadium is gekomen, dat zij zich voor
problemen gesteld ziet, die dermate gecompliceerd zijn, dat het
toegepast wetenschappelijk onderzoek een eigen, zelfstandige plaats
gaat innemen tussen het zuiver wetenschappelijk onderzoek enerzijds
en de directe toepassingen in de practijk anderzijds.
Dit toegepast wetenschappelijk onderzoek heeft derhalve een
eigen karakter, haar doelstellingen zijn gericht op problemen, die
door de practijk gesteld zijn, haar methoden daarentegen zijn die
van de zuivere wetenschap, incidenteel ten behoeve van de
practische doeleinden gemodificeerd.
Hoewel geen enkele nieuwe ontwikkeling uit het niets ontstaat
en symptomen van nieuwe omstandigheden achteraf vaak al heel
vroeg zijn aan te wijzen, lijkt mij een duidelijk beginpunt voor
deze ontwikkeling in de wiskunde te liggen in het jaar 1921, toen
in Duitsland begon te verschijnen het "Zeitschrift für Angewandte
Mathematik und Mechanik", een orgaan, waarin de resultaten van
technisch wetenschappelijk onderzoek, gevoerd met mathematische
methoden, gepubliceerd werden. Het tijdschrift had een eigen
karakter, het verschilde zowel van de mathematische als van de
technische vaktijdschriften. In het inleidende artikel "Ueber die
Aufgabe und Ziele der angewandten Mathematik" omschreef de
toenmalige hoofdredacteur R. von Mises als werkgebied van het
tijdschrift, alle onderwerpen, waaraan de ingenieur, die zelfstandig
theoretisch werk levert, behoefte heeft en noemde daarbij behalve
de analyse en de meetkunde uitdrukkelijk de mechanica in de
meest ruime zin des woords. Deze sterke koppeling aan de mechanica
is ook in de titel, die de tijdschriften, die later op dit gebied
zijn ontstaan, vrijwel ongewijzigd hebben overgenomen, tot uitdrukking
gebracht.
Hierbij blijkt duidelijk het streven om de toegepaste wiskunde
en de mechanica samen een zelfstandige plaats in de rij der exacte
wetenschappen te laten innemen, een plaats, die aan de ene zijde
begrensd wordt door de zuivere wiskunde, van welker resultaten
zij steeds weer gebruik maken, anderzijds door de meer experimentele
gedeelten van physica en chemie.
Het streven naar zelfstandigheid blijkt ook duidelijk bij de
instelling van de Internationale Congressen voor Theoretische en
Toegepaste Mechanica, in 1924 voor de eerste maal hier in Delft
op initiatief van Biezeno en Burgers gehouden, en sindsdien door
een lange reeks gevolgd en tenslotte door de oprichting van de
Internationale Unie voor Theoretische en Toegepaste Mechanica,
die als zelfstandig lichaam naast de andere Internationale
Wetenschappelijke Unies een plaats inneemt.
Het is geen toeval, dat juist in Duitsland het eerste tijdschrift
voor toegepaste wiskunde ontstond. Immers juist daar was de afkeer
van de wiskundigen van de toepassingen het grootst, ondanks
de pogingen aan het eind van de vorige eeuw van Felix Klein om
een toenadering tot stand te brengen, zodat alleen een nieuwe
zelfstandige organisatie in staat was te voldoen aan de behoeften
van de beoefenaren van de toegepaste wiskunde.
In Engeland, waar gedurende de gehele 19e eeuw de beoefening
der wiskunde een sterk physische inslag heeft gehad en waar de
meeste triomfen gevierd werden op het gebied der mathematische
physica, is het eerder de zuivere wiskunde geweest, die een harde
strijd om het bestaan had te voeren. Ieder, die Whittaker en
Watson's beroemde "Course of Modern Analysis", een boek, dat
voor een degelijke studie van de Mathematische Physica vrijwel
onontbeerlijk is, heeft doorgebladerd, weet, dat vele van de talrijke
vraagstukken, die het boek rijk is, ontleend zijn aan de examenopgaven
voor studenten in de wiskunde te Cambridge uit het eind
der vorige of het begin van deze eeuw, zodat deze studenten
practisch voorbestemd werden voor de studie der mathematische
physica. Eerst omstreeks 1914 is hierin verandering gekomen en
op het ogenblik bestaan aan vrijwel iedere Universiteit in Engeland
afzonderlijke Departments of Pure en of Applied Mathematics naast elkaar.
Ook in Frankrijk was gedurende de 19e eeuw de scheiding niet
volledig gegroeid, men denke hierbij aan de Ecole Polytechnique,
die aan haar ingenieurs een sterke wiskundige inslag gaf en nog
steeds geeft, zodat daar steeds belangrijk werk op het gebied der
toegepaste wiskunde is geleverd. Ik kan hier niet nalaten de naam
van de grote mathematicus Poincaré te vermelden, die op vrijwel
alle gebieden van de zuivere èn de toegepaste wiskunde
baanbrekend werk heeft verricht.
De nieuwe ontwikkeling van de toegepaste wiskunde in de
geallieerde landen is eerst tijdens en na de tweede Wereldoorlog
tot stand gekomen.
De eisen van de totale oorlog maakten het noodzakelijk alle
krachten, waarover deze landen beschikten, in te schakelen en het
werd al spoedig duidelijk, dat de krachten van de wiskundigen
hier niet onbelangrijk waren. De jonge wiskundigen werden niet
opgeroepen voor de militaire dienst, maar tewerkgesteld op voor
de defensie belangrijke laboratoria, waar zij speciale opdrachten
uit te voeren kregen. Op deze wijze is een mijner Engelse collega's,
die aanvankelijk in Cambridge met veel liefde de analytische
getallentheorie bestudeerde, overgebracht naar de theoretische
aerodynamica, die hij thans nog met veel animo en succes beoefent.
Het is een bekend feit, dat een eenmaal gegroeide ontwikkeling
niet teniet gedaan kan worden, de wiskunde heeft in de techniek
een belangrijke plaats ingenomen en het is niet te verwachten dat
haar invloed weer zal afnemen.
Het spreekt vanzelf, dat deze invloed het grootst is in de meest
moderne vormen van techniek, welker opbloei heeft plaats
gevonden in de laatste decennia. Ik denk hierbij in het bijzonder
aan de electrotechniek vooral de telecommucatietechniek en de
luchtvaarttechniek. Het is merkwaardig op te merken dat onder
loed van de successen van de wiskunde in deze jonge takken
van techniek, haar invloed in de oudere, zoals de scheepsbouw en
de werktuigbouw groter wordt. In het algemeen gesproken staat
het technisch wetenschappelijk peil van de scheepsbouw achter bij
dat van de luchtvaarttechniek; op het ogenblik wordt echter hard
gewerkt om veel bekende resultaten uit de laatste toe te passen
op specifiek scheepsbouwkundige problemen waarmede tegelijkertijd
de stimulans wordt geschapen om andere problemen uit de
scheepsbouw, waar de resultaten van de luchtvaarttechniek niet
direct toepasbaar zijn, eveneens te gaan onderzoeken.
Ik wil echter niet op deze vakgebieden ingaan, en, vooral voor
de electrotechniek, het gaarne aan meer bevoegden overlaten om
hier het woord te voeren over de invloed, die de wiskunde
uitoefent en als voorbeeld voor verdere toelichting dat gebied van de
techniek kiezen, waarmede ik uit eigen ervaring enigszins vertrouwd
ben, n.l. de luchtvaarttechniek. Ter illustratie van de gegroeide
invloed van de wiskunde geef ik U hier een klein statistiekje, dat
het aantal rapporten van wiskundige aard beschrijft benevens het
totaal aantal rapporten, dat uitgebracht is door het grote Amerikaanse
instituut voor luchtvaarttechiiisch onderzoek, het National
Advisory Committee for Aeronauties en wel in de periode 1936-1939,
dus voor de oorlog en in de even lange periode 1947-1950,
na de oorlog.
In 1936-1939 werden gepubliceerd in gedrukte vorm 139
rapporten, waarvan er 13 van wiskundige aard waren. In de
periode 1947-1950 werden eveneens 139 rapporten in gedrukte
vorm verspreid, waarvan er 57 van wiskundige aard waren.
Hier wordt duidelijk de absolute groei van het aandeel dat de
wiskunde in het onderzoekingswerk heeft, gedemonstreerd. De
cijfers geven geen juist beeld van de relatieve groei, omdat op
het ogenblik een groot deel van het experimentele en ontwikkelingswerk
uit veiligheidsoverwegingen niet wordt gepubliceerd.
Dit geldt echter ook voor de resultaten van numerieke berekeningen,
die op het ogenblik met de in Amerika in zeer groot aantal aanwezige
electronische rekenmachines worden gedaan en dat als
voortzetting van het zuiver theoretische werk kan gelden, terwijl
voor het experimentele werk een fundamenteel theoretisch inzicht
onontbeerlijk is, zodat men veilig kan concluderen, dat ook het
relatieve aandeel van de wiskunde aan het totaal van het onderzoekingswerk
belangrijk is gestegen.
Het is verder interessant na te gaan welke onderdelen van de
wiskunde vroeger en nu gebruikt werden. Terwijl de 13 rapporten
uit de periode van 1936-1939 slechts gebruik maakten van elementaire
theorieën, zoals gewone differentiaal-vergelijkingen en
slechts hier en daar van de conforme transformatie, is deze
verdeling voor de 57 rapporten uit de naoorlogse periode als volgt:
conforme transformatie en potentiaaltheorie ............... 8 hyperbolische partiële differentiaalvergelijkingen ... 24 variatierekening ............... .......................... 4 gewone differentiaalvergelijkingen ........................ 4 asymptotische ontwikkelingen uit de theorie der gewone differentiaalvergelijkingen ............................... 3 integraalvergelijkingen, i.h. bijz. numerieke methoden bij bepaalde singuliere vergelijkingen ........................ 2 numerieke methoden in het algemeen ........................ 5 matrix rekening ............... ........................... 2 Laplace- en Fourier transformaties ........................ 4 mathematische Statistiek ............... .................. 1Deze statistiek geeft echter aan de andere kant weer een zeer onvolledig beeld van het werk, dat in de Verenigde Staten op het gebied van wiskundige toepassingen in de luchtvaarttechniek en in het bijzonder in de theoretische aerodynamica wordt verricht. Aan vele Universiteiten wordt in opdracht van regeringsinstanties gewerkt en de resultaten van dit werk worden veelal gepubliceerd in de vaktijdschriften, zoals het Quarterly of Applied Mathematics and Mechanics, dat in de oorlog is ontstaan in duidelijke navolging van het bovengenoemde Duitse tijdschrift en dat sedert die tijd door andere tijdschriften is gevolgd. Hier komen ook meer de geavanceerde onderdelen van de wiskunde tot hun recht.
Zeer gewaardeerde Toehoorders,
Bij de aanvaarding van mijn ambt moge ik in de eerste plaats mijn eerbiedige dank betuigen aan Hare Majesteit de Koningin, die mij heeft willen benoemen tot hoogleraar aan de Technische Hogeschool.
Edelgrootachtbare Heren Curatoren,
Voor Uw medewerking bij mijn benoeming ben ik U zeer dankbaar. Ik kan U de verzekering geven, dat ik mijn beste krachten zal wijden aan de taak, waarvoor ik aan de Technische Hogeschool gesteld ben; in het bijzonder, daar ik een deel van mijn vorming, zij het niet op de collegebanken, aan haar te danken heb.
Mijne Heren Hoogleraren aan de Technische Hogeschool,
Het is voor mij een groot voorrecht in Uw kring te worden opgenomen. De vriendelijke houding, die ik in het verleden van velen Uwer ondervonden heb geeft mij de hoop, dat ik ook in de toekomst bij U om steun en voorlichting niet vergeefs zal behoeven aan te kloppen en ik hoop, dat ik ook hier en daar in staat zal kunnen zijn U behulpzaam te zijn.
Mijne Heren Hoogleraren van de Sub-Afdeling Wiskunde,
Hoewel de weg, die mij na het verlaten van de Universiteit tot deze plaats heeft gevoerd, verschillend is van de weg, die gij hebt doorlopen, en dit noodzakelijkerwijze zijn stempel op mij heeft gedrukt, vertrouw ik, dat dit een vriendschappelijke en vruchtbare samenwerking niet in de weg zal staan. Uit het feit, dat de voordracht tot mijn benoeming van U is uitgegaan, meen ik te mogen afleiden, dat eenzelfde vertrouwen ook bij U aanwezig is en ik ben U daar zeer erkentelijk voor.
Mijne Heren Hoogleraren en Lectoren van de Afdeling der Werktuig-, Scheeps- en Vliegtuigbouwkunde,
Door mijn vroegere werkkring ben ik met verschillende van U reeds meerdere malen in aanraking gekomen. Het stemt mij tot een grote vreugde, dat ik in de gelegenheid gesteld word dit contact te handhaven en te versterken, thans als Uw collega.
Mijne Heren Instructeurs en Assistenten, Dames en Heren van het Personeel van de Sub-Afdeling Wiskunde,
Uit de prettige wijze waarop ik in de afgelopen weken met U gewerkt heb, koester ik de hoop, dat dit in de toekomst op dezelfde wijze het geval zal zijn.
Het zij mij vergund bij deze gelegenheid mijn dank te betuigen aan allen, die tot mijn wetenschappelijke vorming hebben bijgedragen.
Hooggeleerde Freudenthal,
De tijd, die ik in Amsterdam onder Uw leiding heb gewerkt, staat mij nog duidelijk voor de geest en ik heb nog dikwijls steun geput uit de aanmoedigingen, die ik van U heb mogen ontvangen. Ik kan U de verzekering geven, dat de gevoelens van eerbied en vriendschap, die ik destijds koesterde, onveranderd in mij voortleven.
Hooggeleerde Bremekamp,
Morgen is het zes jaar geleden, dat U mij op deze plaats toegesproken hebt in Uw functie als promotor. Ik prijs mij gelukkig, dat ik op het ogenblik in de gelegenheid ben U hier mijn dank uit te spreken voor de bereidwilligheid, waarmede U deze taak aanvaard en volvoerd hebt en de vriendelijke en hulpvaardige wijze, waarop U mij van Uw kennis en ervaring gebruik hebt laten maken. Ik betreur het, dat ik U hier niet meer als directe collega kan begroeten, maar ik heb opgemerkt, dat Uw belangstelling voor de werkzaamheden van de Technische Hogeschool en Uw werkkracht beiden zo groot zijn, dat ik verwacht U hier nog meerdere malen aan te treffen.
Hooggeleerde Burgers,
Mijn eerste contact met de Technische Hogeschool, nu ongeveer
10 jaar geleden was een contact met U, dat geculmineerd heeft in
de zo juist genoemde promotie, waarbij U als tweede promotor
optrad.
Het was wederom U, die mij enige jaren geleden het verzoek
deed, om tijdens Uw verblijf in de Verenigde Staten een deel van
Uw werk over te nemen.
Uit de vriendelijke wijze, waarop U mij de laatste maanden weer
tegemoetgekomen bent koester ik de beste verwachtingen, dat in
de toekomst dit contact geïntensiveerd zal worden. Ik hoop in staat
te zijn nog meerdere malen van Uw diep inzicht in de verschijnselen,
die het zo moeilijke vak van de aero- en hydrodynamica
vertoont, te kunnen leren.
Hooggeleerde Van der Corput,
Helaas behoor ik niet tot diegenen, die zich Uw directe leerlingen
kunnen noemen. Niettegenstaande dat is Uw invloed op mijn
wetenschappelijke vorming zeer groot geweest en heb ik in de afgelopen
jaren toch de gelegenheid gehad om met Uw kring van nabij
kennis te maken.
Ik ben U zeer dankbaar voor de vruchtbare uren, die U mij van
Uw druk bezette tijd hebt afgestaan en die voor mij van zeer grote
betekenis zijn geweest, omdat ik hier de gelegenheid gehad heb om
Uw werkmethode, die tot zulke grote resultaten heeft geleid van
nabij te zien en tevens voor de morele steun, die ik van U heb
ontvangen in die tijd. Ik spreek de wens uit, dat dit ook in de toekomst
nog wel eens het geval zal zijn en dat nog vele generaties jonge
wiskundigen datzelfde voorrecht geschonken zal worden.
Hooggeleerde Van Veen,
De band, die ons bindt, is reeds oud. Mocht ik reeds als student Uw grote kennis horen roemen, mijn eerste, weliswaar bescheiden, publicatie is door Uw handen gegaan en heeft, naar mij later bleek, de basis gelegd voor de vriendschappelijke verhouding, die de laatste jaren tussen ons heeft bestaan. Ik hoop ook in de toekomst met U, die mijn naaste oudere collega bent deze vriendschap te behouden en deze tot heil van het onderwijs en het wetenschappelijke werk aan de Technische Hogeschool aan te wenden.
Dames en Heren Vrienden en Collega's van het Nationaal Luchtvaart Laboratorium,
Een afscheid stemt altijd weemoedig, als ermee een afsluiten van
een levensperiode gepaard gaat, waaraan men met vreugde terugdenkt.
Deze vreugde is gebaseerd op de bijzonder prettige
omstandigheden, waaronder ik met U gewerkt heb en die mij ten volle
de ontplooiingsmogelijkheden hebben geleverd, die ik nodig had,
èn aan Uw vriendschap. Ik wil hier geen namen noemen, de rij
zou te groot zijn, maar ik wil één uitzondering maken
voor de naam van onze, helaas overleden Directeur, Ir. C. Koning, de man,
die mij geleerd heeft, dat bij alle werk de menselijke factor de
belangrijkste is.
Gelukkig is het contact niet geheel verbroken en ik verwacht,
dat ik in de periode van nieuwe bloei, waarin het Laboratorium,
dank zij de energie en het doorzettingsvermogen van Zijn Bestuur,
in het bijzonder van U, Hooggeleerde Van der Os, is gekomen,
ook nog enigszins deelgenoot zal kunnen zijn.
Mijne Heren leden van de Raad van Beheer en medewerkers van het Mathematisch Centrum,
De ontwikkeling van het Mathematisch Centrum heb ik in de afgelopen jaren in verschillende hoedanigheden met grote belangstelling en waardering gevolgd. Ik ben de overtuiging toegedaan, dat in ons land voor het Centrum een grote taak is weggelegd. Ik hoop in de toekomst in staat te zijn om, voor zover mij dit mogelijk is, een bijdrage te leveren tot Uw werk, teneinde voor het vele, dat ik in de afgelopen jaren heb mogen ontvangen althans enige tegemoetkoming te leveren.
Dames en Heren Studenten,
Mijn taak hier is U de wiskunde te onderwijzen, die U in Uw
latere loopbaan als ingenieur nodig zult hebben. De omvang van
deze benodigde wiskunde is sterk variërend. Ik ken verschillende
ingenieurs, die hun werk uitstekend vervullen en niet meer een
eenvoudige functie kunnen differentiëren, ik ken anderen, die
problemen oplossen, die mathematici van professie verstomd doen
staan en dit gehele spectrum is in U als geheel in de kiem aanwezig.
Toch is er in de eerste jaren geen differentiatie in de groep, die aan
mijn zorgen is toevertrouwd. Dit lijkt onnuttig, maar is het niet,
want ook voor diegenen, die later met een zucht van verlichting hun
wiskundeboeken voor goed in de kast zetten, is het nodig geweest
de denkscholing door te maken, die de wiskunde geeft. Immers juist
deze denkscholing onderscheidt een ingeneur, die in staat moet zijn
problemen (of zij nu van wetenschappelijke, constructieve of
bedrijfstechnische aard zijn) scherp te stellen en behalve het hoe
ook het waarom te begrijpen, van een andere technicus. Tot
diegenen, die zich geroepen voelen tot toegepast wetenschappelijk
onderzoek, heb ik na al miin voorgaande woorden niet veel meer te
zeggen, zij zullen de wiskunde aan het werk zien, als experimentatoren
bij hun theoretische collega's, als theoretici in hun eigen
gedachtebouwsels.
Gij allen echter kunt erop rekenen, dat ik steeds bereid zal zijn
U steun en voorlichting te verschaffen, waar mij dit maar mogelijk
is en ik hoop, dat ik ook van U op een tegemoetkomende houding
mag rekenen.
Ik heb gezegd.