Loon naar Prestatie

Als mensen praten over "loon naar prestatie" dan wordt daarop vaak heftig gereageerd. De aard van de reaktie verschilt echter nogal en hangt af van de maatschappelijke hoek waar de reaktie vandaan komt.

Komt van rechts

Iemand met een "rechtse" overtuiging zal naar voren brengen dat loon naar prestatie in wezen een goede zaak is. Mensen die meer "presteren", moeten daarvoor ook een hogere (geldelijke) beloning krijgen, zo wordt met name in ondernemerskringen geredeneerd. Daarom is bijvoorbeeld de VVD een politieke partij waar deze opvatting herhaaldelijk te beluisteren valt. Dit heeft nog een andere reden. Een belangrijk deel van "rechts" wordt ingenomen door kleine zelfstandigen. En voor veel middenstanders is "loon naar prestatie" een zaak waar ze dagelijks mee te maken hebben. Het inkomen van een winkelier is immers evenredig met wat hij verkoopt, dat is inderdaad evenredig met zijn manier van presteren.

Komt van links

Iemand met een "linkse" overtuiging zal echter met evenveel vuur het tegenovergestelde beweren. Prestatieloon is alleen maar bedoeld om de werknemers op te jutten. Het zet aan tot haat en nijd op de werkvloer en brengt schade toe aan de onderlinge solidariteit. Loon naar prestatie benadeelt de zwakkeren in de samenleving en is dus onrechtvaardig. Het schrikbeeld bij uitstek voor de socialisten is loon naar prestatie, in de zin van stukloon, waarbij de werknemer een loon krijgt uitbetaald dat evenredig is met het aantal stuks van een produkt dat onder zijn handen vandaan komt. De arbeidersbeweging heeft zich altijd met hand en tand verzet tegen deze vorm van beloning. Daar zullen we het in dit artikel dan ook verder niet over hebben.

Uurloon

In plaats van "stukloon" willen we vormen van beloning analyseren zoals het salaris, het uurloon dat bij sollicitatie naar een baan door de werkgever wordt aangeboden. Dit loon weerspiegelt niet zozeer een loon naar prestatie, maar veeleer een loon naar wat een werknemer, in de ogen van zijn werkgever, per uur, "waard" is. Bij eenvoudige arbeid zou dit niet veel meer zijn dan strikt nodig is om dezelfde werknemer de volgende dag terug te laten komen. De marxistische opvatting spreekt van uitbuiting van de arbeid: niet de arbeid zelf wordt betaald, maar de arbeidskracht. Betaald wordt slechts wat nodig is om het vermogen tot presteren in stand te houden. Dit vermogen tot presteren wordt bij Personeelszaken ook wel "competentie" genoemd. De competenties spelen tegenwoordig een belangrijke rol in (loze?) beloften voor de toekomst, die vanuit de IT wereld aan de zakenwereld worden gedaan: computersystemen die straks feilloos "de juiste man op de juiste plaats" zouden weten te zetten.

Verschillen

Verschillen in beloning kunnen niet anders worden vastgesteld dan op grond van veronderstelde verschillen in het "vermogen tot presteren". Een manager verdient nu eenmaal meer dan iemand op de werkvloer, omdat de werkgever vindt dat hij over meer "competentie" beschikt. Hierbij moet men wel bedenken dat het meten van deze competentie in een kapitalistisch systeem onderhevig is aan zekere beperkingen.
Niemand zal kunnen ontkennen dat in onze maatschappij de kwaliteiten van een mens voornamelijk worden afgemeten aan een bijzondere maat, namelijk de maat van het geld.

Vicieuze cirkels

Zodra mensen onder het kapitalisme proberen om "hoeveelheden competentie" vast te stellen, dan raken ze verstrikt in allerlei cirkel-redeneringen. Immers, als je zo rijk bent, dan is dat een hele prestatie. Je moet wel erg slim zijn als je aan zo veel geld kunt komen. Aan mensen met veel geld worden als vanzelf allerlei uitmuntende menselijke kwaliteiten toegedicht. Draaien in vicieuze cirkels, dat nog extra gevoed wordt door de voortdurende des-informatie waarmee de mensen worden bestookt vanuit de massamedia: weekendmiljonairs, postcodeloterij miljoenenjacht.
Deze volkswijsheid van de 21ste eeuw heeft natuurlijk niets meer te maken met gezond verstand. Ze zijn typisch voor een maatschappijvorm waarin de dienst niet langer wordt uitgemaakt door mensen, maar door geld.

Een menselijke maat

Dit brengt ons op het punt waar we zijn moeten. Want om te beginnen moet natuurlijk de maat van het geld, waarmee in ons maatschappelijke systeem de competenties van mensen worden afgemeten, vervangen worden door wat ik noem een "menselijke maat". Met andere woorden, er moet onderzocht worden of er een objectief meetbaar verband zou kunnen bestaan tussen de beloning voor te verrichten arbeid en iemands competenties. Nog bondiger uitgedrukt: we moeten kijken of de prestaties van mensen gekwantificeerd kunnen worden, of we competenties kunnen vangen in getallen. Een getal betekent immers ook automatisch een maat voor de bijpassende beloning. En natuurlijk is het dan niet zo dat de competenties van een persoon al vast liggen door de beloning die men zich in een maatschappelijke jungle als die van ons, toevallig of niet, heeft weten toe te eigenen.

Geen IQ metingen

In hoeverre is de ene mens "meer gelijk", of "kan" hij meer, dan een ander? Scherper geformuleerd: wat zijn de grenzen waartussen de ongelijkheid van mensen zich beweegt ? Het allereerste probleem dat we moeten oplossen is dat er bijna geen menselijke aktiviteit meer is waarvan de beoordeling niet op de een of andere manier besmet is geraakt door redeneren vanuit geld. We hebben gezien hoe dit aanleiding geeft tot vicieuze cirkels. Om niet in eenzelfde valstrik verstrikt te raken, moeten we de aandacht in ieder geval verleggen naar menselijke kundigheden die voor onze economie niet meteen van belang zijn en die daarentegen wel op een betrouwbare manier te meten zijn. Bijvoorbeeld het "IQ" valt zodoende niet in de categorie van competenties die voor ons onderzoek in aanmerking komen.

Natuurtalenten

Het is niet onlogisch dat de beloning van medewerkers mede wordt vastgesteld aan de hand van opleiding en ervaring in relevante vakgebieden. Een goede leerschool is, althans in de "oude" economie, mede bepalend voor iemands insteek op de inkomensladder. Hoe hoger de opleiding, des te hoger je wordt ingeschaald. In de moderne economie komt het daarentegen steeds vaker voor dat voor topfunkties zogenaamde natuurtalenten, mensen met een "natuurlijke uitstraling", worden geworven. Het wordt zelfs als onbehoorlijk ervaren om naar diploma's of getuigschriften van zulke toptalenten te informeren.
Nu ben ik best bereid om me bij deze trend aan te sluiten. Ik moet dan alle prestaties die het gevolg zijn van een gerichte opleiding en training buiten beschouwing laten. Ik zal me dus beperken tot competenties die de meeste mensen van nature in huis hebben (economisch van weinig nut zijn en die goed meetbaar zijn). Maar in welke sector van de maatschappij vind men dit soort prestaties nog ?

Massasport

Van oudsher is de Sport het gebied van competenties waarin het gebruikelijk is om menselijk presteren vast te stellen door objektieve meting. Hoe hoog of hoe ver iemand springt wordt afgemeten door een lat met maatstreepjes. Een stopwatch geeft aan of de een harder loopt dan de ander. Met de kilo's die bij gewichtheffen worden gebruikt wordt niet gesjoemeld. De resultaten zijn onderling vergelijkbaar, mits iedereen dezelfde hef-techniek toepast: "clean and jerk". Maar zoals gezegd gaat het ons niet om sporten waarvan de techniek zo specialistisch is dat iemand deze zich pas eigen kan maken door een gedegen training. We moeten kijken naar sporten die aansluiten op wat de meeste mensen van nature al kunnen. In het bijzonder heb ik gekeken naar sporten die mensen in hun vrije tijd beoefenen, vaak uitsluitend met de bedoeling hun lichamelijke conditie op peil te houden.

Mijn eigen keuze

De uiteindelijke keuze is gevallen op vormen van beweging waarmee ik mijn eigen competenties kan vergelijken. Ik hoor thuis in de categorie mannen van boven de 50. Ik fiets elke dag op en neer van thuis naar NS station Barendrecht. Ik loop elke dag heen en terug van station Delft Zuid naar Mekelweg 6, waar mijn werkplek zich bevindt. Ik probeer een keer per week een avond vrij te maken om 20 banen te trekken in het zwembad van Barendrecht. Het zijn in totaal drie sporten waar ik ook uit persoonlijke ervaring iets zinnigs over kan zeggen.

Lopen

Mijn eigen prestatie wordt afgeleid uit de volgende gegevens.
Gebruikte kaart: Delft, Cito Plan, plattegrond - 9e editie.
Schaal 1 : 10.000
Voor de dagelijkse wandelroute wordt opgemeten:
Vetrek bij NS station Delft Zuid
via Kruithuisweg oostwaarts             = 5.5 - 5.8 - 6.0 cm
via Rotterdamseweg noordwaarts          = 3.5 - 4.6 - 4.0 cm
via Balthasar van der Polweg oostwaarts = 3.5 - 3.6 - 3.5 cm
                               Totaal   = 12.5 - 13.0 - 13.5 cm
Over deze afstand loop ik een kwartier.
In een uur tijd loop ik dus:  5.0 -  5.2 -  5.4 km
Neem het ongunstigste geval:  5 km/u
Dit gaan we vergelijken met een topprestatie op het gebied van lopen.
Boek: Guinness, Record Boek 1995,
Kosmos-Z&K Uitgevers, Utrecht-Antwerpen
Bladzijde 163, Wereldrecords Atletiek Heren,
Loopnummers  800 m = 1:41,73 (min sec)
Snelheidsberekening = 800 * 3,6 / (60 + 41,73) = 28,31 km/u
Loopnummers 1000 m = 2:12,18 (min sec)
Snelheidsberekening = 1000 * 3,6 / (2*60 + 12,18) = 27,23 km/u
De verhouding tot de top-prestatie is: 27.23 / 5.0 = 5.4. Hetgeen betekent dat de top-prestatie ongeveer een faktor 5 a 6 beter is dan wat ik zelf dagelijks presteer, overigens zonder daar al te veel moeite voor te doen.

Zwemmen

Mijn eigen prestatie wordt afgeleid uit de volgende gegevens.
Ikzelf zwem meestal 20 banen in 30 minuten. Een baan = 25 meter. Dit geeft 2*20*25 m/u = 1000 m/u = 1,0 km/u. Dit is het geval op dinsdag- en donderdagavond, na een volle maaltijd. Echter op zaterdagmorgen, na een licht ontbijt, kan ik met weinig moeite 24 baantjes trekken in dezelfde tijd.
Dit geeft 2*24*25 m/u = 1200 m/u = 1,2 km/u. Het is tevens mijn competentie. Mijn topprestaties hebben nooit veel hoger gelegen.
(Ik heb wel eens eerder 16 baantjes getrokken in 20 minuten: 3*16*25 m/u = 1200 m/u = 1,2 km/u.)

Dit gaan we vergelijken met topprestaties op het gebied van zwemmen.
Bron is een Internet-pagina: "http://wwww.fina.org/bio_deBruijn.html"
Wereldrecord vrije slag 100 meter door Inge de Bruijn in September 2000 is 53,77 seconden.
Eerste bij Olympische Spelen 100 meter vrije slag met een tijd van 53,83 seconden.
Dat is 538,3 sekonden voor 1000 m = 1000/538,3 m/s * 3,6 = 6,7 km/u .

Bron is: Guinness, Record Boek 1995,
Kosmos-Z&K Uitgevers, Utrecht-Antwerpen
Bladzijde 195, Wereldrecords Zwemmen,
Heren, Vrije slag, 400 meter: 3:45,00 (min sec)
Dat is een snelheid van: 400*3,6/(3*60+45) = 6,4 km/u.

Dus Inge zwemt 6,7 / 1,2 = 5,6 keer zo goed als deze middelmatige sporter met dezelfde achternaam. Het andere record is een "eerlijker" vergelijking, van man tot man zogezegd, maar geeft geen wezenlijk andere uitkomst.

Fietsen

Ik heb als jonge man eens van Hulst naar Cadzand gefietst (60 km) en deed daar toen 6 uur over, dat is een snelheid van 60/6 = 10 km/u. Dat hier de grens van mijn competentie ligt blijkt ook uit een eenzame fietstocht van Hulst naar Dordrecht (120 km) waar ik toen 12 uur over deed: namelijk van 's morgens 8 tot 's avonds 8. De kampioenen doen het ruim 4 a 5 keer beter, hetgeen blijkt uit onderstaande gegevens.

Bron is de Internet pagina "http://radsport-news.com/res99/tdf9908.htm".
Ergebnisse 99
03.-25.07. Tour de France
8. Etappe: Metz - Metz, 56,5km
1. Lance Armstrong (USA/USP) 1 h 08:36.(49,417 km/h)
Omgerekend: 56.5/(1*60*60 + 8*60 + 36)*3600 = 49 km/u

Bron is de Internet pagina "http://www.uci.ch/english/masters/champs/index.htm".
50-54 2000m 2.18.371 Ian Hallam GBR 1999 Ian Hallam GBR GBR GBR
Omgerekend: 2000/(2*60 + 18.371)*3.6 = 52 km/u

Verlanglijstje

Graag had ik aan dit lijstje van drie sporten nog een aantal andere toegevoegd. Ik dacht daarbij aan gewichtheffen, hoogspringen en verspringen. Probleem bij gewichtheffen is dat, in de boeken die ik heb doorgenomen, niet wordt vermeld welke techniek bij het heffen wordt toegepast. De getallen waren dan ook zeer onbetrouwbaar: de Olympische records van het ene en van het andere jaar zijn werkelijk honderden kilo's verschillend. Wat het hoogspringen en verspringen betreft is mij niet honderd procent duidelijk waar 'm nu precies de prestatie in zit. De mens heeft namelijk van nature al een zekere hoogte en het is heel eenvoudig om passen van een meter te nemen. Een van de problemen is hoe deze aanvangswaarden verrekend moeten worden met de sportprestatie.

Evaluatie

De verhouding tussen persoonlijke prestaties en topprestaties van anderen ligt bij deze middelmatige sporter als volgt:
Lopen   : verschil = faktor 5,4
Zwemmen : verschil = faktor 5,6
Fietsen : verschil = faktor 5,2
Duidelijk is dat verschillen van een faktor 5 of 6 in het "kunnen presteren" van mensen waargenomen kunnen worden. Maar het verassende van dit summiere onderzoek is dat verschillen in competenties niet oplopen zoals salarissen: tot een tot een faktor 10 of meer. Dit resultaat was ook voor mijzelf tamelijk onverwacht.
Een ervaren amateur sporter (marathon loper) heeft mij eens verteld dat hij heel tevreden zou zijn als hij de helft kon bereiken van wat een kampioen presteert. Als dit de ambitie van een amateur is, dan moet worden aangenomen dat een faktor 5 of 6 verschil in competentie door een trainingsprogramma kan worden teruggebracht naar een faktor 2 of 3. Dit komt overeen met het gegeven dat mensen door scholing en training in de regel veel beter gaan presteren.

Konklusies

Wat mogen we hieruit voorzichtig konkluderen, als de vraag wordt gesteld of beloningsverschillen in een maatschappij al dan niet gerechtvaardigd zijn ? Om te beginnen dat het objektief waarneembare "natuurtalent" van mensen wel eens geen aanleiding zou kunnen geven tot grotere beloningsverschillen dan zeg een faktor 5 of 6. Deze gerechtvaardigde beloningsverschillen zouden vervolgens kunnen worden teruggebracht tot een faktor 2 of 3 door eerlijke verdeling van de kansen op scholing en eerlijke toelating tot (top)funkties.

We hebben nu nog maar de beschikking over een minimale steekproef. Ik ben er echter van overtuigd dat verder onderzoek langs de lijnen die ik hierboven heb uitgezet de konklusie alleen maar zal versterken. Rechtvaardige verschillen in beloning kunnen in een mensenmaatschappij nooit zulke ordes van grootte uit elkaar liggen als in de tegenwoordige wereld het geval is. En dit argument kun je met een goede redenering en elementair cijfermateriaal onderbouwen.

Nawoord

Interessant is dat de Nederlandse econoom en Nobelprijswinnaar Jan Tinbergen, langs een geheel andere weg, tot dezelfde konklusies komt. Ik citeer op blz.103 uit het boek van Jan Pen [1]: De hoogste salaristop mag, volgens Tinbergens schattingen, niet meer krijgen dan drie keer modaal netto. Dit proces van afslijping zou binnen een paar decennia kunnen worden gerealiseerd. De faktor bij uitstek, die de verandering moet gaan bewerkstelligen, is volgens Tinbergen het onderwijs. Hierin verschillen we niet van mening.

Bronnen

  1. Jan Pen, 'kijk, economie (over mensen, wensen, werk en geld)'
    uitgeverij het Spectrum, Utrecht/Antwerpen (1979)
    ISBN 90 274 9242 5
  2. Link between minimum and maximum wages