Intermediair 25e jaargang 38 - 22 september 1989

Ad Lagendijk

Dr. A. Lagendijk is hoogleraar in de experimentele natuurkunde aan de Universiteit van Amsterdam.

De arrogantie van de fysicus

Bij het aanvaarden van het ambt van hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam hield de fysicus Ad Lagendijk op 5 september een opzienbare inaugurele rede. Intermediair publiceert deze week de integrale tekst.

Het houden van een inaugurele rede begint tegenwoordig weer aan populariteit te winnen, en zeker aan deze universiteit. Waarschijnlijk is er een verband met de steeds rechtser wordende maatschappij. Er wordt weer meer belang gehecht aan de vorm. Zichtbaar onderscheid tussen plebs en elite als stabiliserende factor in de samenleving. Hoogleraren in domineeskostuum, in een Lutherse kerk, dat is de moderne verschijningsvorm van een eens socialistische universiteit.
Het ligt niet in mijn bedoeling om vandaag op de populariserende toer te gaan. Ook zal ik nu niet ingaan op de wetenschappelijke aspecten van mijn werk. Een bijeenkomst als deze lijkt mij een goede gelegenheid om buiten de deformatie van het beroep te stappen. Het gevaar is natuurlijk dat de redenaar in dat geval buiten zijn gebied van competentie treedt. En inderdaad, ik zal een rede houden over iets waar ik eigenlijk geen enkel verstand van heb.

Ik hoor u al denken dit de titel van deze oratie misschien wel op de orator zelf van toepassing is. Als u denkt dat u de eerste bent die deze voorzet voor open doel intrapt, dan moet ik u teleurstellen, gezien de vele spontane en originele reacties van collega's die ik mocht ontvangen op mijn keuze voor deze titel.
Een publiek optreden dat buiten het kader van het amusement valt, heeft vaak iets weg van het opdreunen van een rol. Uit angst voor het verspelen van materiële verworvenheden en uit benauwdheid voor de almachtige Publieke Opinie houdt men de rijen gesloten. Een saai rollenspel, waarin de verbale vorm hoogtij viert. Om de teneur van een bericht van een publicist te voorspellen, volstaat vaak het kennen van de maatschappelijke functie van deze berichtgever. Een aantal wetenschappers maakt er zelfs zijn beroep van de maatschappij vol te strooien met deskundige desinformatie.
Als ik mij dus zo nodig buiten mijn eigen parochie wil begeven, dan ligt het voor de hand dat ik mij verzet tegen het Boze en Kwade dat de universitaire wetenschapsbeoefenaren aan alle kanten beloert. Hoe meer ik uitweid over het onheil dat u en ons te wachten staat als de huidige maatschappelijke ontwikkelingen doorzetten en als het tegenwoordige politieke beleid wordt voortgezet, des te meer voldoe ik aan het verwachtingspatroon en, helaas voor mijn ego, des te waarschijnlijker is het dat ook dit bericht wordt bijgezet als overbodige boodschap bij de vele andere uitwerpselen van de mutual admiration society.
Wij zijn hier met een groot aantal medelanghebbenden, en het zou dus heel eenvoudig zijn hier onze gemene vijanden (zij daar buiten in Maagdenhuis, Den Haag, Zoetermeer en Brussel) belachelijk te maken en ons te wentelen in zelfgenoegzaamheid. Dit zou een thuiswedstrijd zijn en als zodanig wel een heel gemakkelijke manier om aan mijn opdracht te voldoen. Nee, ik zal het hebben over verschijnselen en trends binnen de gemeenschap van de fysici, die mij verbazen, mij bedroefd stemmen, mijn ergernis en zelfs weerzin wekken en mij in ieder geval altijd weer boeien. Mijn gevoelens hebben steeds te maken met de grenzeloze arrogantie van de natuurkundige, daar waar het gaat over het belang van ons vak en presentatie van deze waarde naar de buitenwereld. Hier kent de hoogmoed van ons heren fysici vaak geen beperkingen.

Op welke manieren komt de bewoner van een moderne, technologische, geavanceerde maatschappij in aanraking met de natuurkunde, de natuurkundige of meer in het algemeen met het genootschap van de fysici ? Ik bedoel dit natuurlijk vooral in sociale zin, want het vallen met de fiets of het slachtoffer zijn van een aanrijding kan natuurlijk ook uitgelegd worden als een intensief contact met de natuur en misschien ook wel met de natuurkunde.
Een groot gedeelte van de natuurkunde speelt zich vanzelfsprekend af binnen de waterdichte gemeenschap van de fysici en daar merkt de leek niets van. De informatie over de natuurkunde, zoals zoveel zaken in onze maatschappij, wordt via de media over ons uitgestrooid. In deze informatiestroom vallen mij twee thema's op. In de eerste plaats dan natuurkunde als afgod, bijgeloof en misschien wel nieuwe godsdienst, de natuurkunde als panacee voor alle fundamentele problemen over ons bestaan. Van Hawking tot Capra. Kortom, fysici op jacht naar de theorie van alles, zoals de ridders van koning Arthur op zoek naar de Heilige Graal. En in de tweede plaats de verworvenheden van de natuurwetenschappen, de opmars van de techniek in ons dagelijks leven: het belang van de toepasbaarheid van fundamenteel onderzoek.
Op deze twee thema's, en vooral op de rol van de fysicus daarin, wil ik iets dieper ingaan. De draad van mijn betoog zal zijn dat er een maatschappelijke over-waardering is van de geleerde natuurkundige. Mede dank zij deze maatschappelijke adoratie gedraagt de hedendaagse fysicus zich zeer aanmatigend. Hij treedt op als het orakel, ook in zaken waar hij geen enkel verstand van heeft en in menig geval een oordeel beter over kan laten aan dominee, pastoor of andere zieleherder.
Ook is er bij de fysicus geen plaats voor twijfel aan de directe toepasbaarheid van de natuurwetenschappen in het algemeen en de natuurkunde in het bijzonder. Het nut van de natuurkunde wordt iedereen door de strot geduwd. Ik wil natuurlijk niemand de mond snoeren, en ook ik geniet vaak van het optreden van onze smaakmakers, maar ik wil er slechts op wijzen dat een aantal van de uitspraken van fysici over deze zaken, hoe briljant zij ook in hun vak mogen zijn, niet gesteund wordt door de geleerdheid van het beroep en dan ook op geen enkele wijze iets uitstaande heeft met exacte resultaten verkregen volgens de natuurwetenschappelijke methode. Ze kunnen dan ook vergeleken worden met de hoempa-muziek van plaatselijke fanfare of met de ondergaande zonnen van zondagsschilders, al of niet met de mond geschilderd.
U moet niet denken dat wat ik te zeggen heb veel nieuws bevat, integendeel. De geschiedenis herhaalt zich niet, maar de maatschappelijke processen wel. Veel van onze huidige problemen van de relatie van de wetenschap tot de maatschappij hebben een zeer lange historie, zelfs tot in de Klassieke Oudheid. Alleen denk ik dat het nuttig kan zijn om, tegen mode en trend in, sommige van deze argumenten weer eens op te poetsen.

Ik zal beginnen met het eerste thema: natuurkunde als filosofie van het leven. Hoewel voor een aantal van u veel minder aansprekend, denk ik, vind ik het heel belangrijk aangezien deze trend het fundament van de natuurkunde als empirische wetenschap aantast. Natuurkunde is gebaseerd op kennis verkregen door ervaring. Empirische kennis wordt opgebouwd door nauwkeurig waarnemen van verschijnselen. Deze natuurverschijnselen worden vaak onder goed gedefinieerde omstandigheden bestudeerd in een laboratorium, maar absoluut noodzakelijk is dat niet. Letterlijk iedereen kan waarnemingen doen.
Het besef dat natuurkunde een wetenschap is die zich baseert op de menselijke ervaring, is ontstaan in het begin van de zestiende eeuw. Er ging een schok door Europa toen bleek dat ongeschoolde zeelieden uit Portugal een beter wereldbeeld hadden dan de intellectuele genieën van de antieke oudheid zoals Ptolemeus. Empirische kennis, vaak verkregen met handwerk van ongeletterden, bleek het op te kunnen nemen tegen de rationele kennis van begaafde kamergeleerden. De minachting voor het eerlijke handwerk is vandaag de dag nog levensgroot aanwezig binnen de gemeenschap van fysici.
Door de grote aantallen mensen die op professionele wijze natuurkundige waarnemingen doen en door de toepassing van vele verfijnde technieken van onderzoek, is de hoeveelheid georganiseerde kennis in de natuurkunde zeer groot geworden. Dit heeft geleid tot specialisatie. Zo wordt de natuurkunde tegenwoordig ingedeeld in de vakken hoge-energiefysica, kemfysica, plasmafysica, atoomfysica, molecuulfysica, statistische fysica, vaste-stoffysica, astrofysica en nog enkele andere.
In al deze afdelingen van de natuurkunde wordt ook nog het onderscheid tussen theorie en experiment aangebracht. Experimentatoren doen hun keuze voor nieuwe experimenten op grond van eigen theoretisch inzicht en intuïtie, of voeren nieuwe proeven uit omdat hun theoretische collega's hen hebben overtuigd van het belang van dit nieuwe type experiment. Theoretisch fysici proberen reeds behaalde experimentele resultaten in een theoretisch kader te plaatsen (dat wordt genoemd een verklaring of, meer geringschattend, een voorspelling achteraf) of denken nieuwe hypothesen uit waarvan zij de experimentele consequentie graag bevestigd zouden zien door proeven van hun experimentele collega's (een echte voorspelling dus).
De hier geschetste situatie is een ideaalbeeld. In de praktijk blijkt dat vele experimentatoren hopeloos achter zijn wat betreft de stand van de theorie. En theoretisch natuurkundigen hebben vaak geen enkel benul van experimentele mogelijkheden en moeilijkheden. De theoretische groepen zijn in hun dagelijks functioneren vaak losgekoppeld van de experimentele richting. De oorzaak is bijna altijd dat de drang en plicht om voor te blijven geen tijd openlaat voor diepgaande belangstelling voor de andere richting.
Sommige vakken zijn meer in de mode dan andere vakken. In de mode zijn nu astrofysica, hoge-energiefysica, en dan vooral de theoretische kant, en vaste-stoffysica. Uit zijn kernfysica en molecuulfysica. Uit de dood opgestaan is de atoomfysica. Binnen het kader van al deze vakken komen naast de vele dagelijkse problemen ook zeer fundamentele, vaak sterk filosofisch getinte vragen aan de orde. Een aantal van deze filosofische vragen trekt zeer sterk de aandacht van de buitenwereld.

Het zal u duidelijk zijn dat vragen als: Wat is tijd?, Wat is ruimte? en Wat is continuïteit? ook buiten de laboratoriumgemeenschap op enige belangstelling kunnen rekenen. Ik zal dit type vragen in het vervolg aanduiden als de Fundamentele Vragen. Ook het soort vragen dal meer specifiek verbonden is met slechts enkele gebieden van de natuurkunde, zoals: Hoe is het allemaal begonnen? en Wat is bewustzijn?. reken ik tol de Fundamentele Vragen. De belangstelling voor de Fundamentele Vragen is van alle tijden. Het is duidelijk dat dit vragen zijn waar de grens tussen filosofie en natuurkunde of tussen fysica en metafysica overschreden wordt.
Vroeger was de wijsbegeerte de koningin van de wetenschappen, misschien zelfs de koningin-moeder, maar zij is aan de kant gezet door de empirische barbaren en sinds die tijd wordt de natuurkunde als de keizerin en soms, iets bescheidener, als de koningin van de wetenschappen aangeprezen.
Sommigen van onze briljante natuurkundecollega's hebben gelukkig recentelijk het antwoord gevonden op al deze Fundamentele Vragen. U begrijpt wel dat dit natuurlijk komt door de unieke vorderingen die in de laatste tientallen jaren gemaakt zijn door de fysici. Waartoe in tientallen eeuwen de grootste geesten niet in staat bleken, nadert nu zijn voltooiing. Het gaat razendsnel.
De fysicus begrijpt de hele wereld. De fysicus is het centrum van de wereld. Men zou dit kunnen beschrijven als een eigengereide vorm van de antropocentrische levensbeschouwing, niet de mens centraal, zoals in deze levensbeschouwing, maar de natuurkundige: ik noem dit de fysico-centrische filosofie. Op dit ogenblik bestaat een relatief grote belangstelling van de media voor de exacte vakken, en de vloed van populariserende boeken waarin u met de natuurkunde geconfronteerd wordt, is niet te stuiten. Veel van deze uiteenzettingen betreffen natuurlijk de Fundamentele Vragen en de oplossing ervan door de natuurkunde. In de Angelsaksische landen is zelfs sprake van een diarree van boeken op dit gebied.
'Natuurkunde, de koningin van de wetenschappen, staat aan de basis van alle natuurwetenschappen en technieken', wordt u uitgelegd. Scheikunde, biologie, allemaal toegepaste natuurkunde, natuurkunde van ingewikkelde problemen. Zelfs de economie moet eraan geloven. Vaak wordt dit standpunt verkondigd vanuit een absoluut reductionistische visie, maar soms ook meent men dit met holistisch gebral te kunnen staven. Op het reductionisme zal ik nog terugkomen.
Van het bestaan van God tot en met het werken van de hersenen: eigenlijk allemaal natuurkunde. Of zoals Paul Davies het uitdrukte in zijn boek God en de nieuwe natuurkunde: 'God is natuurkunde.' Deze lijn van argumentatie wordt meestal gevangen in de term Nieuwe Fysica. Nu verstaan veel mensen iets verschillends onder de Nieuwe Fysica, maar één ding staat vast: erg nieuw is deze fysica vaak niet. Maar ach, wat geeft dat. het Nieuwe Testament is ook niet erg nieuw en toch ook voor velen erg actueel.
Er wordt gevochten om de Nieuwe Fysica: wortelt zij in de oosterse filosofie of gaat het hier om een verworvenheid van westerse christelijke cultuur? De paus zegende zelfs een congres van theologen en fysici, dat op zijn buitenverblijf georganiseerd werd om de verbondenheid tussen theologie en Nieuwe Fysica te concretiseren. Kortom, de verenigbaarheid van Oerknal en Genesis. Wat dichter bij huis heeft Harry Mulisch laatst nog eens gewezen op de belangrijke invloed van het christendom op het moderne westerse wetenschappelijke denken.

Laten wij eens beginnen met twee vakgebieden welke een grote uitstraling hebben naar de Nieuwe Fysica: de kosmologie, de wetenschap van het heelal, en de hoge-energiefysica, twee disciplines die een gelegenheidshuwelijk zijn aangegaan.
Als ik naar de verkooplijsten van de non-fictionboeken kijk, dan moet u allemaal, en vele Nederlanders met u, een exemplaar van Stephen Hawkings boek Het Heelal bezitten. In dit boek wordt een veelheid van problemen, zoals het ontstaan van het heelal, het wezen van de tijd en het bestaan van een god, besproken en opgelost. Ik heb zelden een onbegrijpelijker populariserend werk gelezen. Ik hoor misschien niet tot de doelgroep, maar toch. En welk een arrogantie, welk een misplaatste drang naar nog meer erkenning. Met recht het orakel.
Laten wij eerst eens wat opvattingen van Hawking op een rijtje zetten (ik citeer uit de Nederlandse vertaling): 'We hebben de theoretische redenen om aan te nemen dat de kennis waarover we nu beschikken inderdaad de uiteindelijke bouwstenen van de natuur betreft. " Het feit dat wij bestaan, kan dus worden beschouwd als een bewijs voor de grootse geünificeerde iheoricen.' 'De hele geschiedenis van de natuurwetenschap wordt gevormd door het geleidelijk groeiend besef dat gebeurtenissen niet willekeurig plaatsvinden maar een bepaalde orde die eraan ten grondslag ligt, weerspiegelen, die al dan niet van een goddelijke oorsprong getuigt.'
Ik kan ook vele andere goeroes aanhalen, Ik zal volstaan met Steven Weinberg en Sheldon Glashow. Weinberg zegt: 'We zouden graag de eigenschappen van deze deeltjes willen weten, om daarmede te weten waarom de wereld is zoals zij is', en: 'Wat we willen weten, is het stel eenvoudige principes waaruit deze eigenschappen, en vandaar al het andere, kan worden afgeleid.'
Glashow maakt het helemaal bont. Het volgende citaat is werkelijk verbijsterend: 'Scheikunde van clusters, supergeleiding en moleculaire biologie zijn voorbeelden van andere nieuwe theorieën. Hoe werkelijk fundamenteel zijn deze eigenlijk? Zijn zij niet het resultaat van een complex samenspel van veel atomen, waarover Heisenberg en zijn vrienden ons lang geleden alles geleerd hebben wat we ervan hoeven te weten?'

We hebben hier te maken met mensen die een zeer grote invloed hebben in de gemeenschap van de natuurkunde. Wat mij zo opvalt, is dat vele briljante fysici, zoals Hawking, Weinberg en Glashow ongetwijfeld zijn, filosofische amateurs zijn. Vele paradoxen, schijnproblemen en drogredenen zijn al sinds de Klassieke Oudheid bekend. Er is geen enkele reden om aan te nemen dat de huidige generatie fysici en andere geleerden intelligenter is dan de Grieken die zich met wetenschap bezighielden. Uiteraard is er tegenwoordig veel meer bekend, maar voor een aantal van deze wezenlijke problemen is dat in het geheel niet relevant. De quantummeehanica heeft niets bijgedragen aan de oplossing van de Fundamentele Vragen, omdat deze problemen niet tot het gebied van de natuurwetenschap behoren en ook nooit zullen behoren (hoop ik).
Gelukkig zijn er ook nog uitspraken van verstandige mensen, die met hun beide benen op de grond bleven staan. Max Born: 'Of er nu wel of niet een schepping uit het niets geweest is, is geen natuurwetenschappelijke vraag maar een zaak van geloof en buiten het bereik van ervaring, iets wat de oude filosofen en theologen wisten.' Wittgenstein: 'Aan de gehele moderne wereldbeschouwing ligt de dwaling ten grondslag dat de zogenaamde natuurwetten de verklaringen van de fenomenen zouden zijn.' G.N. Lewis: 'Het was wetenschappelijke arrogantie die een wet van de natuurkunde een wet van de natuur noemde.'
Pippard maakt in zijn zeer leesbare artikel over de onoverwinnelijke onwetendheid van de natuurwetenschap het onderscheid tussen openbare en privé-waarnemingen. Natuurkunde betreft openbare waarnemingen, toegankelijk voor iedereen. De Fundamentele Vragen behoren tot het privé-domein en dus buiten de natuurkunde. Als Paul Davies aan Feynman in een interview vraagt wat hij vindt van de claim van Hawking dat de theorie van alles nu eindelijk binnen bereik is (Hawking publiceert zelfs al over het einde van de theoretische natuurkunde), dan antwoordt Feynman: 'Met zulke uitspraken ben ik heel mijn leven al doodgegooid.'

Mijn conclusie is duidelijk. Het antwoord op de ultieme vragen kan niet experimenteel getest worden en het zoeken naar deze antwoorden behoort niet tot het domein van de natuurkunde. Dit moet toch een hele geruststelling zijn voor theologen. Er zijn ook geen proefschriften nodig om deze open deur voor de zoveelste keer in te trappen. Het zijn echter de fysici die de onduidelijkheid steeds maar weer laten voortbestaan. Blijkbaar kost het de fysici heel veel moeite om deze vorm van impotentie te accepteren.
De meeste van de zojuist genoemde ontsporingen en aberraties komen voort uit de onstuitbare drang om de natuurkunde te unificeren. Unificatie is het principe dat verschijnselen die oorspronkelijk verschillend van oorsprong gedacht werden, zoals de elektrische en magnetische kracht, toch uit één principe kunnen worden afgeleid. In dit specifieke geval gegeven door de vergelijkingen van Maxwell. Het ideaal is het beschrijven van de natuurkunde) met één allesoverkoepelende theorie, met één principe voor alle krachten.
De theorieën (let op het meervoud) die dit ideaal het dichtst benaderen, worden Grootse Overkoepelende Theorieën genoemd, door mij afgekort tot GOT (ik hoop dat u de T kunt horen) en het meervoud tot GOT-en. Helaas zijn de GOT-en nog zonder enig gewicht, omdat de zwaartekracht er niet inzit. De overkoepeling is een andere belangrijke component van de Nieuwe Natuurkunde.
Bij het aangeven van het belang van unificatie wordt meestal het absolute reductionisme gehanteerd. Alles kan verklaard worden door naar de bouwstenen te kijken. Dit is een bekende aanpak in alle natuurwetenschappen, maar fysici slaan door. Zij willen niet de bouwstenen van enkele lagere hiërarchische lagen, maar de bouwsteen van de bouwsteen van de bouwsteen enzovoorts tot aan de ultieme bouwsteen, het fundament, het elementaire bouwsteentje, het elementaire deeltje. En natuurlijk is het bestuderen van deze ultieme bouwsteen het meest fundamentele. De rest is slechts logische consequentie, toepassen van spelregels.
Gerard 't Hooft, ongetwijfeld op dit ogenblik de beroemdste Nederlandse fysicus, zegt het zo: 'Als we nu al die deeltjes met alle daarop werkende krachten bij elkaar nemen, zullen we het geheel ook begrijpen.' Het belachelijke en onhoudbare van deze stelling is gemakkelijk te demonstreren door wat analogieën te presenteren. Volgens de verstokte reductionist houdt de meest fundamentele studie van Shakespeare uitsluitend in: de studie van het (Engelse) alfabet. De rest is eigenlijk voortbouwen op een paar bekende standaardprocedures. Een andere stelling van een fanatiek reductionist zou luiden dat de meest diepgaande manier om het universitaire onderwijs in Nederland te bestuderen zou bestaan uit de studie van het basisonderwijs, en misschien zou volgens hem de studie van de crèche nog wel fundamenteler zijn.
Het woord fundamenteel zou in dit verband beter kunnen worden vervangen door primitief. Met evenveel kracht van argumentatie zou men kunnen zeggen: hoe lager het niveau, hoe primitiever. We zouden dan ook kunnen spreken van 'primitieve-deeltjesfysica' in plaats van elementaire-deeltjesfysica. Het gevaar van het propageren van absoluut reductionisme is dat veel magiërs aangetrokken worden, aangezien zij ook al lang op zoek zijn naar de Heilige Graal. En dit is een Heilige Graal die begrepen kan worden met de natuurwetenschappelijke methode, wetenschappelijk verantwoord dus.

Ik vind alle zuivere natuurkunde even fundamenteel. Mij zijn ze in ieder geval even lief (ik realiseer me dat dit een CDA- antwoord is). Ik meen dit met heel mijn hart. Ik heb diep respect voor de resultaten die de laatste tientallen jaren zijn verkregen in de hoge-energiefysica en in de kosmologie. Het is prachtig om te zien hoe bepaalde concepten in elkaar blijken te passen. Maar ook vind ik de ontwikkelingen in de fysica van de verdichte materie (een mooi woord voor vaste-stoffysica) of de ontdekking van de laser fantastisch. Laten we daarbij bedenken dat ook het wereldbeeld van Ptolemeus en de ethertheorie eens golden als intellectuele krachttoeren van onbeschrijflijke schoonheid.
Welke tak van de natuurkunde wordt nu eigenlijk het meest fundamenteel gevonden? Welke het belangrijkste? Allemaal vragen die met geen enkele natuurwetenschappelijke methode aangepakt kunnen worden en dus eigenlijk gewoon onwetenschappelijke vragen zijn. Ironisch in dit verband is dat het bijna altijd de fysici zijn die een heiligverklaring in de vorm van de Nobelprijs mochten ontvangen, die zich zeer intensief zijn gaan bezighouden met deze, voor hen blijkbaar zeer brandende kwesties.
In de discussie buiten de vakpers, de zachte sector dus, is het antwoord duidelijk: die onderdelen die het dichtst komen bij de beantwoording van de Fundamentele Vragen of het dichtst bij de allesoverkoepelende theorie, zijn het meest wezenlijk. (Mijn vakgebied valt hier natuurlijk niet onder en ik ben dus nu gewoon bezig mijn minderwaardigheidscomplex onder woorden te brengen.) Zinvolle criteria om toch tot een rangorde in de natuurkunde te komen, zouden kunnen zijn: schoonheid, moeilijkheidsgraad en bereikte resultaten. Ik zal kort aantonen dat het toepassen van deze maatstaven tot geen vruchtbare uitkomsten zal leiden.
Over smaak valt niet te twisten. Maar hoe zit het met de moeilijkheidsgraad (van de theorie uiteraard, want de experimentatoren doen niet mee aan de race om dit wereldkampioenschap fundamentalisme)? Ondanks de specialisatie in de natuurkunde is er zeer veel contact tussen de verschillende gebieden, zowel langs de theoretische als langs de experimentele lijn. Een slimmigheidje in een bepaald gebied is vaak snel bekend in een ander gebied. Vele wiskundige technieken worden van elkaar geleend.

Een goed voorbeeld is het gretige gebruik in de statistische mechanica van het idee van renormalisatie van veldentheorieën voor de beschrijving van fase-overpangen (renormalisatie is een moeilijke manier om nul door nul te delen en er toch nog iets zinvols uit te krijgen). Ik kan natuurlijk niet nalaten om de hoge-energiefysici een beetje te plagen door erop te wijzen dat roosterijktheorieën gevonden zijn in het veel minder fundamentele gebied van de statistische mechanica van vaste-stofmodellen en dat de belangrijkste methode die gebruikt wordt om iets kwantitatiefs over deze roosterijktheorieën te zeggen, reeds vijfentwintig jaar daarvoor ontdekt werd in het niet-oorspronkelijke en afgeleide gebied van de chemische fysica.
De pot met goud die de experimentele hoge-energiefysici hopen te vinden met de nieuwe generatie versnellers wordt meestal aangeduid als de verzameling Higg's deeltjes. Het Higg's-mechanisme komt oorspronkelijk uit de theorie van supergeleidende vaste stoffen. De conclusie is dal het heel moeilijk is om bepaalde theoretische concepten aan bepaalde vakgebieden te verbinden, en het heeft dus geen zin om uit te zoeken welke gebieden van de natuurkunde het moeilijkst zijn.
Maar ook wat de resultaten in de natuurkundige disciplines betreft, is er geen enkele reden de ene boven de andere te verheffen. Er zijn namelijk in bijna geen enkele discipline bruikbare exacte resultaten. Maar wat krijgen we nu?, hoor ik u mompelen. Vele studies van het natuurwetenschappelijk bedrijf, zoals historische, sociologische en filosofische, bespreken bijna uitsluitend de natuurkunde. (Trouwens, ook hier is sprake van overbelichting.) Natuurkunde wordt dan ook gezien als het succesverhaal van de empirische wetenschappen. Natuurkunde is dus eigenlijk het enige echte exacte vak.
Nu zouden er ineens geen exacte resultaten zijn in het exacte vak natuurkunde. Natuurkunde is toch een exact vak? Niemand definieert hier het exact zijn, maar iedereen buiten de natuurkunde gelooft in deze uitspraak. Natuurlijk zal een enkeling opmerken dal de wiskunde exacter is (beter te zeggen is wellicht: formeler), maar de wiskundigen hebben een dergelijk zwakke uitstraling dat zij geen bedreiging vormen voor de natuurkundigen.
Kortom, natuurkunde een exact vak. Dames en heren, dit is onjuist en nergens op gebaseerd. Natuurkunde is een vak waarbij intuïtie, smaak, gevoel en zo een dermate belangrijke rol spelen dat exactheid iets is wat op geen enkele wijze binnen het bereik ligt. Ja, zult u zeggen, dat is bekend, dat deze aspecten een rol spelen bij het opstellen van de hypothese. De ene fysicus krijgt zijn ingeving op zijn werk, de andere in de kerk en de derde bij Yab Yum. Maar daarna, dan kan de hypothese toch objectief getest worden en eventueel de onjuistheid ervan aangetoond worden? Dan toch komen al deze subjectieve elementen niet meer om de hoek kijken? Mis. Ook daarna, nog steeds. Het is namelijk bijna altijd onmogelijk om uitgaande van de basishypothese tot een betrouwbare theoretische voorspelling te komen voor een specifiek geval.
Meisjes, kies niet exact, kies natuurkunde. De voorspellende waarde van een theorie is ook heden ten dage vaak nihil. De theoreticus stopt met rekenen als zijn theoretische resultaat overeenstemt met het experiment, en hij heeft vaak heel bange vermoedens over wat er gebeurt als hij blijft doorrekenen. Bange vermoedens, die snel plaats maken voor hoop en blijde verwachting als het resultaat van een nieuw experiment zijn vorige theorie omvergekegeld heeft.

Waarom is het dan zo moeilijk goede theoretische antwoorden te krijgen? De natuurkunde kent wetten, verbanden die een relatie aangeven tussen grootheden. Voor het praktische nut moet een dergelijke wet expliciet zijn. De wetten van de natuurkunde zijn echter zo moeilijk dat zij heel moeilijk geëxpliciteerd kunnen worden (het oplossen van een vergelijking). Het zijn zeer ingewikkelde, ingeklede vergelijkingen.
In de natuurkunde hebben we vaak te maken met veel deeltjes of veel golven. Voor de meeste zinvolle modellen betekent dit dat men vaak een groot aantal van deze deeltjes tegelijk moet beschouwen. Dit grote aantal ligt vaak in de buurt van een miljoen maal een miljoen maal een miljoen maal een miljoen. De echte theoreticus beschouwt eigenlijk nog liever een oneindig aantal van deze deeltjes. U begrijpt wel, hoe meer bouwstenen, hoe ingewikkelder. Biljarten met twee ballen is veel eenvoudiger dan met twintig ballen.
In het begin van deze eeuw waren de fysici nog in staat een situatie met drie bouwsteentjes op te lossen. Na een duizelingwekkende vooruitgang van de moderne natuurkunde kunnen we nu een situatie zonder deeltjes. het 'geen-deeltjesprobleem' niet meer aan. We weten dus niet hoe het vacuüm, het niets, er uitziet. U ziet het, dames en heren, een indrukwekkende staat van dienst van de fysica, zeker als we ons realiseren dat we het gedrag van extreem veel deeltjes zouden willen beschrijven. De fysici hebben dus het lef om zich bezig te houden met een theorie van alles, terwiji ze nog geen theorie van het niets hebben.
Natuurlijk, zult u zeggen, maar een aantal van de theoretische berekeningen klopt heel aardig met het experiment. Inderdaad, de fysici zijn in staat om vaak zeer verregaande en verpletterende vereenvoudigingen door te voeren en toch nog de kern van het probleem te behouden. Maar veel vaker lukt dat niet. De fysicus loopt dagelijks tegen theoretische problemen op waar geen enkele kwantitatieve uitspraak over gedaan kan worden. Elke doctoraalstudent kan er tientallen verzinnen binnen een college-uur. Het is vaak het samenspel van theoretische slagen in de lucht en nieuwe experimentele resultaten dat de gemeenschap het gevoel geeft dat een bepaald arbitrair theoretisch recept eigenlijk voorlopig wel bruikbaar is.
Het is dus een fictie dat men, met de huidige stand van de natuurkunde, uitgaande van bouwstenen verder kan opbouwen dan enkele hiërarchisch lagen. Het zal de hersenchirurg een zorg zijn tijdens een operatie of quarks wel of niet opgesloten zijn. Op een hoger hiërarchisch niveau komen nieuwe concepten om de hoek kijken. Deze concepten moeten wel consistent zijn met de onderliggende lagen maar kunnen daar niet uit afgeleid worden. U kunt hierbij denken aan een begrip als entropie. Zoals Philip Anderson zegt: 'Meer is anders.'
In de reductionistische interpretatie is de wereld een stelsel van vergelijkingen met een bepaald aantal beginvoorwaarden, en de rest is slechts invullen. Het karakter van de natuurkunde wordt echter anders in de hogere hiërarchische lagen, alleen al omdat het absurd is te veronderstellen dat alle beginvoorwaarden bekend zijn. Laat staan dat de mogelijkheid zou bestaan om experimenten te reproduceren met dezelfde miljarden maal miljarden beginvoorwaarden. Fundamentele problemen zoals de (on)omkeerbaarheid van de tijd hebben zeer waarschijnlijk juist te maken met het verlies aan informatie en controle over de beginvoorwaarden.
Voor de empirische wetenschappen is de empirie, de ervaring, doorslaggevend. Voor de natuurkunde heeft het experiment altijd het laatste woord. Een greep uit de theorie-van-alles-doos van Pandora levert ons de GOT-en. Deze theorieën zijn zo flexibel dat als in de verre toekomst ook maar één experimenteel feit getest kan worden, er niet aan getwijfeld hoeft te worden dat er een GOT bestaat die dit achteraf voorspelt. Voorlopig ziet het er ook naar uit dat de snarentheorie, de nieuwste kandidaat voor de theorie van alles, geen enkele testbare hypothese kan voortbrengen.

Indien de hypothesen niet testbaar zijn of indien de theorie eigenlijk een verzameling van theorieën is die zeer flexibel aangepast kunnen worden aan het experiment (de hedendaagse GOT-en hebben in ieder geval meer dan twintig aanpasbare parameters), dan hebben we niet meer te maken met natuurkunde maar met Spielerei. Deze Spielerei kan natuurlijk wel een zeer grote intellectuele uitdaging zijn en het strijdtoneel van hoogbegaafde mensen. Vanuit natuurkundig standpunt bekeken blijft het intellectueel behang.
Het ongelukkige aspect van de Nieuwe Fysica is dat een groot deel hiervan onder Spielerei valt. Spielerei met veel ruimte voor fantasie waar de magiërs met graagte opspringen. Het einde van de fysica is niet in zicht. Het avontuur van de fysica is nog pas amper begonnen.
Als wetenschappelijk gezien alle natuurkunde een pot nat is, dan toch gewoon een volgorde in belangrijkheid aanbrengen afgaande op de kans dat toepasbare vindingen voortkomen uit het onderzoek. En dit brengt mij op mijn tweede en laatste thema, dat ik aanzienlijk korter zal behandelen als het eerste.

Ik zou nu kunnen komen met het succesverhaal van de lage-energiefysica, van de kleine fysica, met het verhaal van de vaste-stoffysica compleet met transistor en chip. En dan is de zaak rond. Flink gekankerd op collega's van andere disciplines en de loftrompet over mijn eigen discipline. Enkele collega's zullen dan nog tegensputteren en op de proppen komen met de tefalpannen van Chriet Titulaer, welke uit ruimteonderzoek voortgekomen zijn. Ik zal in plaats daarvan aangeven dat er geen reden is om op grond van het vinden van mogelijk toepasbare ontdekkingen vooral de studie van vaste stoffen te stimuleren.
Het is heel moeilijk om aan te tonen dat er een directe relatie bestaat tussen inspanning in zuiver onderzoek in het algemeen en economische groei. Wel blijkt dat er een correlatie bestaat tussen de mate van beschaving en de inspanningen van de wetenschap. Maar deze relatie is heel indirect en werkt ook de andere kant op. Wetenschap gedijt in bloeiende samenlevingen, technische vindingen van een bloeiende samenleving stuwen de wetenschap. Het is een zeer gecompliceerd proces, veel gecompliceerder dan vaak wordt voorgesteld door maatschappelijke pressiegroepen.
De spanning tussen zuivere en toegepaste wetenschap is altijd aan de orde geweest. Peter Medawar geeft een aantal vermakelijke voorbeelden over deze discussie in de beginperiode van de Roval Society. Er is niet al te lang geleden een zeer interessant en ontnuchterend artikel verschenen onder de titel 'Over het relatieve belang van relevantie en irrelevantie'. In dit artikel werd (waarschijnlijk voor de zoveelste maal) een historisch overzicht gegeven van een aantal belangrijke uitvindingen van de laatste honderd jaar, met als centraal thema het kunstmatige licht. Bijna altijd blijkt dat tussen vinding en toepassing een periode ligt van twintig tot dertig jaar. Ofschoon er dus op korte termijn (minder dan tien jaar) geen toepassingen verwacht worden voor nieuwe vindingen, is dat nu juist wel waar altijd over wordt gepraat en waaraan het belang van veel onderzoek wordt afgemeten. De wens is de vader van de gedachte.
Dit is niets nieuws en aan velen van mijn collega's bekend. Toch doen we mee aan de hausse over het belang van de toepassing. Onze mening wordt zeer serieus genomen. Wij doen de ontdekking, dus als iemand het weet, dan zijn wij het. De leek gelooft het wel. Hij is snel onder de indruk van staaltjes van techniek. Van deze gevoeligheid profiteert de wetenschapper en voorlichter. Ook als de impressie is verkregen met een technologisch hoogstandje gebaseerd op de eeuwenoude wetten van Newton.
Grootschalige en slecht beheersbare programma's worden opgezet en fysici die met hun onderwerpen van onderzoek dicht bij deze programma's zijn of komen, laten niet na zeer nadrukkelijk op deze verbinding te wijzen. Al doende profiteren zij van de vaart van deze mega-programma's en kunnen hun relevante onderzoek blijven doen met vaak veel geld en vaak niet gehinderd door de kwaliteitscontrole van hun betwetende vakgenoten. Dit soort ontucht komt steeds vaker voor, vooral bij de fysica van de verdichte materie. Zuiver wetenschappelijk onderzoek hoort uit principe (niet in principe) thuis bij het ministerie van Onderwijs en niet bij het ministerie van Economische Zaken.

Neem bijvoorbeeld de ontdekking van de hoge-temperatuur-supergeleiding. Bepaalde materialen blijken bij een tamelijk hoge temperatuur geen elektrische weerstand te vertonen. Niet onderzocht in een grootschalig laboratorium, maar in een zeer klein IBM-laboratorium in Zwitserland, door voornamelijk één vrijgesteld senior-onderzoeker (IBM-fellow) en één medewerker. Het resultaat is een werkelijk prachtige ontdekking en voer voor vele vakgenoten.
Maar dat wordt u niet verteld, u wordt verleid met magnetische treinen en goedkope energie. Het paradijs in zicht. U moet alleen nog wel even betalen. Wat de snelle managers, voorlichtingsfunctionarissen en het NOS Journaal u ook op de mouw proberen te spelden, er is geen enkele reden om aan te nemen dat die incubatieperiode voor toepassing verkort is (de snelheid van de tijd is nog altijd één seconde per seconde, ook in snelle tijden). Toch verschijnen er in de dagbladen en andere media allerlei berichten die aangeven dat de supergeleidende hemel nu wel heel dichtbij is. Deze berichten zijn alleen maar bedoeld om de onderzoekers en bedrijven naambekendheid te geven en zijn misleiding van publiek en misbruik van de media.
Laten we eens het Nationaal Programma 'Hoge Temperatuur Supergeleiding' onder de loep nemen. Deelnemers zijn de organisaties AKZO, ECN, FOM (mijn 'lievelingsstichting'), KEMA, PEO, Philips, Shell, SON en TNO. Een (de eerstgenoemde) motivering voor de start van een nationaal programma en voor het doen van een beroep op de overheid voor financiële steun: 'Het grote aantal toepassingen op een breed technologisch gebied.' Een (als tweede genoemde) algemene doelstelling in het rapport is: 'Anticipatie op de resultaten van het onderzoek ten dienste van het Nederlandse bedrijfsleven door het verrichten van op toepassing gericht onderzoek en van toepassingsstudies.'
Verder lees ik: 'Over een a twee jaar kunnen accenten verschoven zijn of zich zelfs geheel nieuwe ontwikkelingen hebben voorgedaan aangezien het veld van supergeleiders bij hoge temperatuur een ongekende dynamiek heeft', en 'Wat is de gewenste situatie voor over circa twee jaar. Ik lees nergens dat we vijftien jaar moeten wachten. In een recente uitgave van de Scientific American staat een overzichtsartikel over de supergeleiding bij hoge temperatuur. De conclusie van dat artikel is dat het nog heel lang zal duren (minstens tien jaar) voordat het drie jaar geleden ontdekte fenomeen toepassing zal vinden.
Dat had u niet gedacht! Twee jaar geleden bleek toch uit de kranten (NRC Handelsblad, 1 sept. 1987) dat ECN al een spoeltje gemaakt had van het nieuwe supergeleidende materiaal. En ook bij andere laboratoria wordt baanbrekend werk verricht. Ja waarlijk, waarin een klein landje groot kan zijn. Groter dan de gigantische Amerikaanse laboratoria van AT&T, Bell, IBM en Bellcore bij elkaar.

Er zijn legio voorbeelden van zeer belangrijke nieuwe technologieën die nooit ontdekt zouden zijn binnen een doelgericht kader. De biotechnologische revolutie, met technieken zoals recombinant DNA, komen geheel voort uit academische laboratoria (incubatietijd vijfentwintig jaar). Ook de drie verbannen prinsen van Serendip (Sri Lanka) hebben ons veel geleerd. Het begrip serendipiteit, ontdekking bij toeval, wordt vaak benadrukt, meestal gecombineerd met een flinke portie romantiek.
De wetten van de toepasbaarheid van natuurwetenschappelijk onderzoek gelden ook voor het bedrijfsleven. Er is geen bedrijf in de westerse wereld dat met zijn investeringen twintig jaar vooruit denkt. Bedrijven als AT&T, Bell en IBM doen hun fundamentele onderzoek dan ook niet met als doel het doen van een nieuwe fundamentele ontdekking om die vervolgens in het eigen bedrijftoe te passen.
Nee, bedrijven doen hun onderzoek met als doel contact met nieuwe wetenschappelijke ideeën, opvoeren van produktiviteit, begeleiden van ontwikkelingsstrategieën en om gefundeerd beslissingen te kunnen nemen over technologiekeuzen. Nederland is een één procents landje, maar bedrijven in Nederland kunnen natuurlijk niet draaien op basis van één procent van de kennis.
Het zuivere onderzoek van een groot bedrijfis niets meer dan een venster naar een verschrikkelijk grote buitenwereld; een mogelijkheid om toegang te hebben tot alle wetenschappelijke kennis. Alleen door aan het spelletje mee te doen, krijgen zij deze toegang. Dit is natuurlijk veel minder spectaculair en romantisch dan het beeld van de uitvinders voor Philips op het Philips Natuurkundig Laboratorium in Eindhoven.

Indien je pleit voor minder vrijheid van onderzoek, dan krijg je altijd te horen dat dat wel kan voor een klein aantal uitverkoren fysici, de zogenaamde primadonna's, maar dat de rest voor een groot gedeelte bestaat uit middelmatige fysici, die eigenlijk het beste maar een beetje toegepast kunnen werken aangezien zij anders maar tegen hun eigen gebrek aan kwaliteit en creativiteit oplopen.
Dit argument maakt mij altijd razend. Het is in een discussie een oude list om je gesprekspartner het graf in te prijzen. Deze argumentatie komt erop neer dat de hardlopers die bij de Olympische Spelen de finale halen maar niet bij de eerste drie komen, eigenlijk maar middelmatige lopers zijn. Het is de eeuwige truc van het door elkaar halen van gemiddeld en middelmatig. De fysici die werken in academische instellingen en instituten worden in Nederland zo hinderlijk gevolgd door bijvoorbeeld de FOM dat kwaliteit verzekerd is. Er is in ieder geval geen enkele kwaliteitsreden te bedenken om een groot aantal fysici aan de leiband van de fictie van de toepasbaarheid te laten lopen.
Het kritisch bespreken van de maatschappelijke trend om de mogelijke toepasbaarheid van wetenschappelijk onderzoek te laten overheersen, wordt altijd meteen uitgelegd als zwakte en als angst. Je bent gewend aan het beschermde academische wereldje en je kan natuurlijk niet meer meekomen met de echte ondernemende kerels nu het er echt hard en manlijk aan toe zal gaan. Nee, dan de stoere taal van de technische ondernemers uit Twente en het economisch papegaaiencircuit van Rotterdam; die durven het op te nemen tegen Amerikaanse topinstellingen als MIT en Harvard.
Maar de meeste fysici hebben helemaal geen angst voor dit soort nieuwlichters. Zonder al te veel moeite kunnen zeer veel fysici, en zeker al diegenen die in het lage-energiegebied werken, door het uitvoeren van een aantal holle activiteiten (exercises in futility), zoals het plakken van nieuwe etiketten, het toepassen van semantische trucs en het voeren van een enigszins aangepast publikatiebeleid, hun werk verkopen als strategisch, doelgericht of toegepast. U vraagt en wij draaien. En de tekstverwerker is geduldig. Iemand van buiten moet wel van zeer goeden huize komen om dit te kunnen ontmaskeren. We hebben al ervaring met deze lege ombuigoperaties in Nederland.

In alle gebieden van de natuurkunde is fundamenteel werk te doen, avontuur te beleven en bestaat de mogelijkheid om fundamentele grenzen te verleggen. Vanuit zuiver natuurkundig standpunt is het onmogelijk om prioriteiten aan te geven, en dat geldt voor elke discipline. Als besloten wordt in een bepaald vakgebied mee te draaien, dan moet dat ook goed gebeuren. Goed of helemaal niet. En dus geen kaasschaaf, maar eventueel een bepaalde discipline laten schieten. De keuze is aan de maatschappij. De fysicus zal wel in alle talen uitleggen dat toevallig net zijn gebied het meest fundamenteel is, dat net zijn gebied het meest toepasbaar is, dat net zijn gebied de studenten het best voorbereidt op een functie in de samenleving enzovoort.
Ik hoop dat de maatschappij hier doorheen kan kijken. Daarvoor is het wel noodzakelijk dat natuurkunde, en meer in het algemeen de natuurwetenschap, deel uit gaat maken van onze cultuur, cultuur in de zin van het geheel van zaken waaraan een geestelijke waarde kan worden toegekend. Hier ligt een belangrijke taak voor de natuurwetenschappelijk geleerde. Laten we beginnen met de maatschappij eerlijk voor te lichten.
Ik zal besluiten met een uitspraak van de geheel nutteloze fysicus Faraday, die op de vraag: Wat is het nut van natuurkunde?, geantwoord schijnt te hebben: Wat is het nut van een baby?