De groenten: bloemkool, raapstelen, rode kool, savooiekool, snijbonen,
spitskool, tuinbonen, witte kool.
De klanten: Irene, Jos, Karin, Lies, Monica, Nora, Paula, Sonja.
De vakken:
A | B | C | D |
E | F | G | H |
Aanwijzingen:
1. In het vak achter de bloemkool, die Karin kocht, lag ook kool. In vak
E lag geen kool.
2. Paula kocht iets uit het vak pal rechts naast dat met de tuinbonen.
3. De dame die groente uit vak H koos, heeft een kortere naam dan de klant
voor vak D, die niet Monica heet.
4. De raapstelen waren te vinden in vak A.
5. Op de achterste rij lag zowel de witte kool als, meer naar rechts,
de groente die Lies kocht.
6. Jos kocht de groente uit vak G.
7. De letter van het vak met de spitskool heeft een oneven positie in
het alfabet (A=1, B=2 enzovoort).
8. De groente van Sonja en de snijbonen waren boven elkaar te zien;
de snijbonen waren niet voor Irene.
9. Nora kocht geen savooiekool.
Een (Fortran) computerprogramma berekent de oplossing van deze LogiKwiz. Bij "kolen.FOR" moet onze permutatie-routine worden meegelinkt.